essay (9 minuten leestijd)
De mens is zichzelf kwijt. Gelukkig zal niet iedereen zich gelijk in die uitspraak vinden, maar toch denk ik dat veel mensen in meer of mindere mate op zoek zijn naar zichzelf. Het lukt ons vaak niet goed om ergens werkelijk thuis te voelen of ons compleet te voelen. Het lijkt misschien een modern probleem, dat we vervreemd zijn geraakt van onze eigen natuur. Maar ik denk dat dit een probleem is van alle tijden. Er zijn veel bekende oude verhalen, soms duizenden jaren oud, die lijken te willen uitleggen waarom wij mensen zo verlangen naar al die dingen die we niet (volledig) kunnen hebben, zoals liefde, schoonheid, waarheid en een thuis. Aan de hand van een paar filosofen probeer ik een aantal beroemde eeuwenoude verhalen aan elkaar te rijgen zodat ze samen een verhaal vormen over de essentiële incompleetheid van de mens.
In zijn boek 'de actualiteit van het Schone' haalt filosoof Hans-Georg Gadamer een verhaal aan uit het Symposium van Plato. Eén van de karakters, Aristophanes, vertelt een oude mythe over het ontstaan van de mens. Heel lang geleden bestonden mensen als paren die letterlijk een lichaam deelden. Ze waren rond en ze hadden veel armen en benen. Ze waren heel gelukkig en heel sterk. Zo sterk dat ze dachten dat ze de goden konden trotseren. De goden konden deze hoogmoed niet waarderen en besloten de mens te straffen. Ze sneden hen in twee helften en scheidden de paren, waardoor de mens haar kracht verloor en we de ongelukkige verwarde en kwetsbare wezens werden die we nu zijn. Sindsdien lijden we onder een onophoudelijk verlangen weer verenigd te worden met onze andere helft.
Je zou deze mythe kunnen omschrijven als het ontstaan van liefde. Als de twee helften elkaar weer mochten vinden dan moest dat een moment van herkenning geweest zijn. De uit elkaar gesneden lijven paste precies op elkaar en je zou deze ontdekking de herkenning van ware liefde, of zielsverwantschap kunnen noemen. Gadamer gebruikt deze mythe als een allegorie voor een bepaald type waarheid. Het ging het Gadamer niet zozeer om dat er voor elke persoon op aarde maar één zielsverwant rondliep, zoals dat wel zo is in de mythe, maar om het principe dat liefde echt kan zijn, en dat dit een vorm van waarheid is die je niet zozeer beredeneert, maar herkent.
Volgens Gadamer gebeurt er iets vergelijkbaars als we iets moois zien. Schoonheid is volgens hem ook iets dat we herkennen. Hij refereert hier weer aan Plato volgens wie schoonheid een waarheid is die we herkennen of herinneren uit, heel kort omschreven, onze tijd in de hemel voordat we geboren waren waar we geconfronteerd werden met allerlei eeuwige waarheden, tot we ter aarde stortten, geboren werden en alles weer vergaten. Gadamer refereert ook aan de muze Mnemosyne. Mnemosyne is tegelijkertijd de muze van de herkenning als van de heldere geest. In herkenning ligt de waarheid. Gadamer neemt dat over, maar beschrijft deze waarheid niet als een hemelse waarheid maar als een aardse waarheid over wie en hoe we zijn. In het moment van de ervaring van het schone herkennen we in zekere zin onszelf. Het is de niet te ontkennen waarheid dat we die schoonheidservaring hebben.
Nu stel ik me bij Gadamer's filosofie voor, dat we niet maar één gebroken kant hebben, maar dat we eigenlijk geheel bestaan uit gebroken kanten, zoals een steen. Zo kunnen er heel veel verschillende dingen op ons passen aan heel veel verschillende kanten. Op die manier zou je onze positie in de wereld kunnen beschrijven. We zijn constant op zoek naar dingen die op ons passen, dingen waarin we ons kunnen herkennen. Maar wat een steen toch ook een slecht voorbeeld maakt van Gadamer's filosofie is dat het in principe een vaste vorm heeft. En dat is misschien ook hetgeen wat achterhaald is aan het concept van zielsverwantschap. Het geloof in zoiets als ware liefde zakt steeds verder weg, met name omdat het zo vaak gebeurt dat mensen overtuigd zijn hem of haar te hebben gevonden om later toch weer uit elkaar te gaan. We zijn niet zoals een steen omdat we veranderen. De ruwe zijde waar iets wel of niet op kan passen verandert als we ouder worden en ontwikkelen. Dat geldt ook voor de ruwe zijdes van je geliefde die eerst zo goed aansloten op jouw zijdes, maar nu opeens totaal niet meer passen. Op deze manier zou liefde dus 'waar' kunnen zijn, terwijl die liefde ook weer kan verdwijnen. Als je de ware liefde dus vast wil houden, zal je dus tot op zekere hoogte synchroon moeten veranderen. In elkaars pasvorm blijven zolang je samen verandert.
Niet alleen het Griekse verhaal over het ontstaan van de mens begint door de voorouder van de mens juist iets essentieels af te nemen. In het Bijbelse scheppingsverhaal worden de eerste mensen Adam en Eva uit de tuin van Eden verbannen omdat zij gegeten hadden van de vrucht van kennis. Hun ware thuis wordt hun ontnomen en voortaan mogen ze die nieuw vergaarde kennis maar gebruiken om een slap aftreksel ervan proberen na te bouwen. Vele jaren later lijken hun nakomelingen daar best dichtbij in de buurt te zijn gekomen. Volgens de Bijbel leefden de mensen van de stad Babylon in totale harmonie samen. Ze hadden één taal, één cultuur en begrepen elkaar feilloos. Deze saamhorigheid maakte de mensen van Babylon ook erg sterk en succesvol en ook in dit verhaal, net als in het verhaal van Aristophanes, raken ze op een gegeven moment overmoedig en proberen ze de hemel te veroveren. Ze begonnen met de bouw van een toren die tot de hemel zou moeten gaan reiken. Maar ook de Bijbelse God waardeert hoogmoed totaal niet en straft de mensen vervolgens op een heel vergelijkbare manier als de Griekse goden deden. Hij vervreemdt de mensen van Babylon van elkaar door middel van de Babylonische spraakverwarring. Hierna zijn de mensen niet meer in staat elkaar te begrijpen en valt hun samenleving uiteen. Ze verspreiden zich in over de wereld in de vele culturen die we nu kennen. We voelen ons niet meer thuis bij de meeste andere mensen. Je zou deze straf ook kunnen zien als de oorzaak van het verlangen naar macht (in plaats van begrip of saamhorigheid) over andere culturen en daarmee dus oorlog.
De Griekse goden en de Bijbelse God lijken op basis van deze verhalen eigenlijk verantwoordelijk voor de vervreemding van de mens. Ironisch dat misschien wel precies die vervreemding ook een reden is waarom deze goden aanbeden werden en worden; om die gapende gaten in onze ziel op te vullen. De gedachte dat de Bijbelse God misschien eigenlijk ook verantwoordelijk is voor de vijandigheid tussen volken en daarmee dus oorlog, voelt best wrang. In tijden van oorlog lijken meer mensen toevlucht te zoeken tot religie. Misschien zijn goden net goede zakenmensen en zijn ze zo slim om de behoefte te creëren waarin ze zelf kunnen voorzien. Maar ik ben aan het afdwalen.
De bioloog en filosoof Helmuth Plessner, die overigens voor zover ik weet zelf geen link legt tussen zijn filosofie en mythes of religie, ziet deze incompleetheid van de mens als een typische menselijke eigenschap. We zijn volgens hem fundamenteel onaf. Want ook als je het verhaal van de erfzonde afdoet als totale fictie; we zijn toch steeds op zoek naar wat de ‘natuurlijke’ mens is. Ergens in de prehistorie moeten we onze natuurlijke habitat verloren hebben, waarschijnlijk doordat die langzaam vervangen werd door een kunstmatige habitat. Of misschien was dat proces al in gang gezet door de mensapen waaruit we zijn geëvolueerd en hebben we nooit een werkelijk natuurlijke habitat gehad. Nu is ons leven zo doorvlochten door cultuur en technologie dat we inmiddels niet alleen de scheppers maar ook het product van cultuur en technologie zijn geworden. Mensen, in tegenstelling tot in ieder geval de meeste dieren, lijken van nature thuisloos te zijn. Wij kunnen overal wonen, maar we horen nergens. Het gat, dat we nu proberen te vullen met onze cultuur en technologie, blijkt nooit helemaal goed gevuld. Misschien is dit wel een van de redenen dat mensen zo boos worden als er aan hun tradities en gewoonten wordt gemord. Die zorgvuldig kunstmatig gecreëerde habitat van tradities en gewoonten is erg fragiel en kan door het kleinste dingetje kapot worden gemaakt.
Dat het creëren van een echte stabiele habitat een utopie is, legt Plessner uit door een volgens hem belangrijk verschil tussen mens en dier aan te wijzen. Een dier leeft en beleeft, maar een mens beleeft vervolgens ook weer zijn beleven. Doordat we onszelf als het ware van buitenaf kunnen bekijken, kunnen we onszelf ook bevragen. En juist dat maakt dat we ons in principe niet neer kunnen leggen bij ons lot, of wat onze natuur dan ook zou zijn, zoals een dier eigenlijk niet eens anders kan. Althans, daar gaan we nu dan even vanuit. Filosofen uit de gehele geschiedenis, zoals bijvoorbeeld Spinoza, hebben gezien dat het accepteren wie we zijn noodzakelijk is om ons eindelijk weer ergens thuis te kunnen voelen en ons geen half, maar een heel mens te voelen. Maar het verlangen hiernaar is eigenlijk misschien vergelijkbaar met de mythe van de jonge Narcissus die verliefd wordt op zijn eigen spiegelbeeld. Hij ziet het object van zijn verlangen, hij ís zelfs het object van zijn verlangen, maar hij kan er niet bij. Het principe dat we onszelf van buitenaf kunnen bekijken en bevragen doet mij trouwens ook sterk denken aan het idee van een god, of hoe de voorstelling van een god zich manifesteert.
We lijken dus vast te zitten in een vicieuze cirkel, telkens weer opzoek naar wat ons afmaakt om het vervolgens telkens weer te verliezen. De liefde en de schoonheid zoals beschreven door Gadamer kunnen even verlichting bieden en ons doen wanen een compleet mens te zijn, maar ware liefde en schoonheid zijn moeilijk te vinden en eenmaal gevonden blijven ze niet altijd bestaan. Zodra de fragmenten, de een ben je zelf, het ander is het iets waarin je die schoonheid of liefde dacht te herkennen, weer uit elkaar worden gehaald is het weg. Een herinnering is maar een vaag aftreksel van de werkelijke ervaring en kan het echt niet vervangen. In het verhaal van Aristophanes kunnen we onze oorspronkelijke eenheid nog een beetje ervaren door middel van seks. Maar seks duurt niet eeuwig en het is geen volledige versmelting van lichamen. Heel vaak schijnt seks sowieso niet zo'n heel groot succes te zijn. Het valt in ieder geval in het niet met de eenheid die we dan ooit hadden in de dagen dat we versmolten zouden zijn. En we kunnen ook weinig hoop putten uit de Bijbel; daar moeten we volgens mij doodgaan en dan ook nog wachten tot de Apocalyps om echte rust te vinden.
Zijn we dan dus gedoemd om eeuwig te verlangen zonder een kans op echte bevrediging? Het lijkt een wijsheid te zijn die heel ver teruggaat in onze geschiedenis. Maar eerlijk gezegd zie ik het niet echt als een vloek of een straf. Het eeuwig kunnen en willen zoeken is volgens mij ook wat het leven in de eerste plaats interessant maakt. Het doet me denken aan de interpretatie van Camus van nog een mythe over een goddelijke straf. Sisyphus (trouwens ook gestraft voor zijn hoogmoed; het mag wel duidelijk zijn dat goden daar niet van houden) moet voor straf een zwaar rotsblok een steile helling oprollen en elke keer als hij er bijna is, rolt het rotsblok weer naar beneden en moet hij opnieuw beginnen. Hopeloze arbeid lijkt een vreselijke straf, maar Camus ziet dat niet zo. Sisyphus weet elke keer weer de motivatie te vinden om opnieuw aan zijn missie te beginnen in het volle besef van de zinloosheid ervan. Wat dat betreft heeft Sisyphus van de hopeloze toestand van de mens, de straf van de goden, zijn kracht gemaakt. De mens kan zijn berusting, geluk of levenslust vinden in het verlangen zelf. En die goden kunnen dan alleen maar toekijken.
Literatuur
De Bijbel. Ars Floreat, 2004
Camus, Albert. The myth of Sisyphus and other essays. Translated by Justin O’Brien. H. Random House Usa Inc, New York, 2018
Gadamer, Hans-Georg. Het Schone. Boom, Amsterdam, 2010
Plessner, Helmuth. Die Stufen des Organischen und der Mensch. Walter de Gruyter, Berlin/New York, 1975
Portfolio Conversation Design (tijdelijke link voor eigen gebruik, maar klik vooral als je nieuwsgierig bent)